Pottenbakkerssteeg
Joure
Ik ben geboren in
1954 in Joure op een bijzonder plekje: de Pottenbakkerssteeg die haar
naam ontleent aan het beroep van de pottenbakker die hier vroeger zijn
ambacht uitoefende.
Het huisje aan de sloot
Aan het eind van de Pottenbakkerssteeg in Joure
stond mijn geboortehuisje, wat scheef weggezakt, en leunend tegen het
woninkje van de buren. Het was een lange jammer van vier onder een kap
van het onbeschoten kaliber. Dakpannen lagen zo op de panlatten die op
juffers gespijkerd waren. Een koude bedoening was het daar op zolder
waar ’s winters de sneeuw in een jacht naar binnen stoof. De muren
waren halfsteens en de kozijntjes van hout met dunnen glazen waar de
harde wind zo doorheen leek te waaien. Maar ze klaagden niet, de
bewoners. Ze hadden een dak boven hun hoofd en na de oorlog was een
periode van opbouw gestaag in gang gezet waardoor de woningnood
eigenlijk best hoog was. Mijn ouders prezen zich gelukkig dat ze na hun
huwelijk een “eigen” huisje tot hun beschikking hadden en niet bij
pake en beppe in hoefden te trekken. Die woonden toen op het Zand.
Vlak voor mijn geboorte had het huisje een
aansluiting op het elektrische net gekregen, als eerste van de vier
onder een kap. Dat was een enorme vooruitgang. Mijn ouders hadden de
techniek in huis gehaald waarmee je met slechts één knopje in de kamer
het licht boven de tafel kon laten schijnen. Dat was nog eens wat anders
dan de walmende pit achter glas en daarmee was het opwrijven van de lamp
ook verleden tijd geworden, het dagelijkse schoonmaken en oppoetsen van
de olielamp. Gelijktijdig was er een stopcontact aangelegd. Niet dat dat
meteen gebruikt kon worden, want heit en mem hadden nog niet de
beschikking over huishoudelijke apparatuur die daarop aangesloten kon
worden. De vloer werd nog geveegd met veger en blik en het scheren ging
nog met kwast en scheerschuim om maar een paar voorbeelden te noemen. Ze
prijsden zich gelukkig met deze vooruitgang, want de rest van de
“lange jammer” verlichtte het woonvertrek nog met lampen die op olie
brandden.
Het laatste woninkje van de steeg had nog het
voordeel van wat grond om huis. Toen pake en beppe hier nog woonden
hadden zij daarop een hok getimmerd waarin de kookkachel stond. Ook
bevond zich daar een kist waarin regelmatig een korf turven geleegd
werd.
Opzij van het huis, langs de Schipsloot, stonden twee húskes, eentje
voor twee gezinnen. Eens per week kwam de tontsjepream langszij. De
tontsjeman trok een luik open, aan de onderkant van het húske, en trok
vervolgens de volle ton naar zich toe. Als die tot de rand toe gevuld
was, ging er wel eens wat over heen wat de mannen in de praam niks deed.
Ze waren het gewend en ze waren erop gekleed. Een lege ton werd weer
naar binnen geschoven waarna het luik weer op z’n plaats kwam en dan
voeren de mannen weer verder.
De regenwaterbak die voor het huisje stond moest gedeeld worden met de
drie buren. Aansluiting op de waterleiding was hier niet en werd ook
niet gemist. Men wist niet beter. Als het water op was ging men met een
emmer naar de put van de kerk. Vanaf het grote dak kon heel wat water
worden opgevangen wat in tijden van droogte goed uitkwam. Uiteraard
konden ze voor heel wat karweitjes in het huishouden terecht op het stap
bij de sloot.
Naast de turfbak in het hok was een brandstofhok voor eierkolen en
briketten getimmerd.
Bij mijn geboorte in 1954 had het buurtje een opwaardering ondergaan:
elk huisje had z’n eigen húske aan de opvaart gekregen zodat de ton
niet meer met de buren hoefde te worden gedeeld.
Het was maar een eenvoudig arbeiderswoninkje aan
deze “lange jammer” waar heit en mem hun gelukkig samenzijn begonnen,
maar het had het karakter van een echt volksbuurtje waar men jaren later
nog met trots over sprak. Heit ving met zijn hengel wel eens een visje
in de Schipsloot. Zittend aan de oever had hij een wijds uitzicht over
het land met in de verte een vervallen, voormalige Zaanse pelmolen uit
Westzaan die als papiermolen gebouwd was in 1692. In 1900 was die buiten
werking gestelde molen over de woelige baren van de Zuiderzee
overgebracht naar hier, omdat de oude molen in vlammen was opgegaan en
molenaar Penninga een opvolger nodig had. Geen nieuwe, dat was te duur,
maar eentje die voor afbraak werd aangeboden.
Penninga's Molen
Tegenover
de lange jammer bevonden zich de tuintjes van het Armhuis, de earmhústún
genaamd. Daar waren dagelijks oude mannetjes te vinden die het tuinwerk
nog aankonden. Uren achtereen lagen ze op knieën te wroeten in de
modder om etenswaar voor het Armhuis binnen te halen.

Armhuis
Boontjes malen voor den inmaak in het Armhuis te Joure
Eigenaar van dit rijtje van vier huisjes was ene De
Jong die woonde in de Kakelsteeg, een armoedige zijsteeg van
winkelstraat de Midstraat.

Joure,
de Kakelsteeg op een tekening van Johannes Elsinga uit 1954
Heit
en mem huurden hun deel voor f 1,15 per week. De huurpenningen moesten
ze er zelf elke week brengen. Een dochter van die De Jong, ze heette
Rinskje, was overigens hoofd van de bewaarschool in de Midstraat. (te
zien op de oude foto van de klompentram).

Klompentram in de Midstraat
Turven
voor de kachel werden op een handkar in de steeg bij de woninkjes
gebracht. Pake haalde ze overigens ook wel eens op, met een zak op z’n
nek. Dat scheelde een paar centen, want meer was er in die armoedige
tijd niet.
Naast ons woonde Hindrik de With, de vader van Piet de With. En die Piet
werd enkele jaren later op de Bûtsingel weer onze buurman. Maar
daarover verderop meer.
Via
de deur betrad je een klein gangetje waarin soms een ladder stond die
naar het duister van de zolder stond te gapen. De ladder lag echter meer
opzij van het huisje dan dat hij gebruikt werd. Alleen als je echt boven
moest zijn werd die naar binnen gehaald. Boven bevond zich een slaapstee
voor de grote kinderen voor wie geen plaats meer was in de bedstee.
Beneden in de kamer bevonden zich twee van die slaapplaatsen, eentje
voor heit en mem en eentje voor de kleine kinderen. Als er meer kwamen
verdwenen de oudsten naar zolder, zo was de gewoonte, maar als eerste
kind speelde dat niet bij heit en mem. Aan het eind van dit gangetje
bevond zich de deur naar een eenvoudig keukentje waar mem het eten
klaarmaakte.


Koek- en zopietent
Eerdere
bewoners van ons huisje waren onder andere Durk en Anja Griek. Zij bestierden
’s winters een ijstentje als de kou het water had gestremd tot beschaatsbare
banen. Dan werd er een leuke bijverdienste binnengehaald die zeer gewenst was.
Ze werden in die hoedanigheid tot twee keer toe op een ansichtkaart voor eeuwig
vastgelegd. We zien ze hier in hun tentje op het ijs. De hete drank die ze
schonken was chocolademelk. Volgens mijn moeder heette de man trouwens Gerrit,
maar ik kwam overal de naam Durk tegen. Het grappige is dat dit echtpaar heeft
gewoond in het huisje waarin ik geboren ben, aan de Pottenbakkerssteeg in Joure.

De
Jouster Toer
Het
begin van de Pottenbakkerssteeg geeft uitzicht op dé icoon van Joure, de
Jouster
toer. Deze toren hoort bij de Hervormde kerk die van 1644 dateert.
De
toren is echter ouder. Op 8 augustus 1628 was de eerste steen gelegd door
de
toenmalige grietman Hobbe van Baerdt.
Volgens
mijn moeder woonde in de steeg ook Hollandse Mine. Op de foto met de Jouster
toer zien we haar woninkje links achter het stekje. Later, ten tijde van de
foto, woonde hier H. Meester. Daarnaast bevond zich toen het hok van de
melkboer, daarvoor de opslag van winkelier Marten (Bril) Bosma en rechts zien we
het huis van de familie Kramer. Tussen haar woninkje en dat van de winkelman op
de hoek van de steeg en het Zand bevond zich ooit de pottenbakkerij waaraan het
steegje haar naam te danken had.
Mine, officieel Wilhelmina de Kruif, kwam van Amsterdam en had zich hier met
haar man Tjitte de Wrede (een Jouster die ze in Amsterdam had leren kennen)
begin 1900 gevestigd. Na de dood van haar man (Spaanse griep) moest ze alleen
het gezin, dat zes kinderen telde, draaiende houden. Ze stond te boek als
werkster, maar bezorgde ook regeringsturf en bediende als brêgewipster het
rustieke bruggetje naar de Torenstraat. (Die
staat op de oude bruine foto afgebeeld).
Ook
was ze bôlekoerrinster net als mijn beppe.
In de dagen voor Sinterklaas en Kerst ging beppe op pad. ’s Morgens in alle
vroegte stond de mand of korf al goed gevuld klaar en dan ging ze op reis langs
de klanten. Beppe had vaste klanten op de Scheen en verder waren er de nodige
kennissen in Joure die van haar afnamen. Ze ventte voor bakker De Boer uit de
Torenstraat, ook wel Toerstege genoemd. Later liep ze ook voor bakker Wedzinga
en Boonstra.
Sinteklazekoerrinne
Zo
noemde mijn beppe het venten met de Sinterklaasmand. Ik kwam een los
aantekenbriefje tegen dat ik eens had geschreven toen ik op een avond bij beppe
in het bejaardenhuis op bezoek was. Ik kwam daar regelmatig en hoorde de
verhalen van vroeger altijd met veel genoegen aan.
Boven
het briefje stond: “Omstreeks 1920”. Ze liep met een mand of een “tromp”
die gevuld klaar stond als ze omstreeks 9 uur ‘s morgens bij de bakker binnen
kwam. Ze liep niet alleen, want het aantekenbriefje vermeldt: “Twa frouwen, om
de beurt, ek wol mei it juk.” Met andere woorden, de twee vrouwen gingen om
beurten venten, en gebruikten daarbij wel een juk dat ze over de schouder
hadden. Aan de uiteinden hingen de manden met lekkernijen voor het
Sinterklaasfeest.
Beppe wist me ook de prijzen van toen te noemen: taaipot (12 cent), suikerhart
(25 cent), ½ pond speculaas (25 cent), ½ pond pepernoten (12 cent), suiker- en
speculaaspoppen (25 cent).
Op
een dag verdiende ze een paar gulden. Het “ferfal”, kapot speculaas en
dergelijke, kreeg ze mee naar huis voor de kinderen die er rijkhalzend naar
stonden uit te kijken.
Beppe
liep op klompen, net als de kinderen. Het waren witte klompen die gekocht werden
bij Reade Ipe op ’t Zand. Witte klompen waren onbeschilderde klompen en die
kostten 35 cent per paar. De zwart beschilderde gingen over de toonbank voor 50
cent. Ik kan me nog herinneren dat m’n moeder beppe smeekte om zwarte klompen,
want die witte waren toch echt voor de armen en daar wilde ze eigenlijk niet
onder geschaard worden. Helaas, ze kreeg geen zwarte. Daar was geen geld voor.
Het
werkloon rond 1910 bedroeg voor een werkloze vrouw 35 cent per dag. Daarvoor
moest ze dan bij rijke mensen “strutskrobje” (straten schrobben) of “glêzewaskje”
(glazenwassen).

De
winter van 1931
De
fotograaf van het familieweekblad Fen Fryske Groun bracht een bezoek aan
Joure in de winter van 1930-1931. Hij had het geluk mee, want het
leverde een prachtige plaat op van het oude klapbruggetje die vanuit de
Pottenbakkerssteeg en ’t Zand de verbinding vormde met de Torenstraat.
De foto werd op 13 februari 1931 geplaatst. Toen groeide mijn mem
Swaantsje de Boer hier op. Dit bruggetje maakte later plaats voor een
groter exemplaar toen het vrachtverkeer dat vereiste.
De nieuwe brug
In de jaren 34 en 35 werd het schilderachtige bruggetje gesloopt om
plaats te maken voor deze robuuste brug. Over dit brugdek liggen heel
wat voetstappen van mij. Ook toen we al verhuisd waren naar de Dr.
Wumkesstraat en vervolgens naar de Bûtsingel. We gingen erover
als we naar pake en beppe gingen die op ’t Zand woonden. En toen ik
zes jaar was moest ik deze brug nog dagelijks over om naar de
Hervormde school, de voormalige armenschool, te gaan. Het was de
school waar mijn moeder en haar broers en zussen hun schooltijd ook
hadden doorgebracht. Pas in 1964 kwam er een vaste overkluizing. Ik
herinner met nog de afbraak en demping van het water. De zware, ronkende
kiepauto’s, vol geladen met zand mengden hun geuren met die van de
ladingen zand. Als ik soms eens op een locatie ben waar gegraven wordt,
herken ik diezelfde geuren weer en denk ik terug aan de tijd van weleer
in Joure, aan het Zand bij de Pottenbakkersstraat. Links op de foto, die
gemaakt moet zijn toen de nieuwe brug net klaar was, zien we nog een
stellage van de gasfabriek.
Heit
ondernam met succes pogingen om een nieuwe huurwoning te bemachtigen. Op de Dr.
Wumkesstraat waren nieuwe huizen verrezen, een soort duplexwoningen met galerij.
Ze konden het bovenwoninkje in het trappenhuis krijgen en waren dolgelukkig.
De
schoonheid van ’t Zand
Wat een schoonheid herbergde 't Zand toch, de straat waar pake en beppe
woonden in het huis links op de foto, met die dakkapel. En links van de
markies bevond zich de steeg waar heel wat klompstapjes van mij lagen.
Daar vandaan was ik zo bij pake en beppe. Maar toen was ik nog klein.
Later toen we verhuisden naar de Dr.Wumkesstraat was de route voor mij
als kleuter te ver. Pas als schoolkind legde ik de route zelfstandig af,
want de school stond hier ook net buiten beeld, wat achteraf. Wat kwam
ik graag op ’t Zand om boodschappen te doen voor beppe. En dan kreeg
je ook nog wat voor de moeite. Elke zaterdagochtend was ik daar wel mee
in touw, want ook voor thuis dienden de winkels afgestruind te worden.
Bakker, slager, groenteboer en kruidenier. Maar het hoorde erbij en de
merkecent die ik kreeg was welkom. Die kwam in de spaarpot voor de
kermis.
Eens was het hier nog schilderachtiger toen overtuintjes het beeld nog
bepaalden. Maar die oude ansicht is meer dan een eeuw oud!

Joure
- 't Zand 1906

Hervormde
Lagere School, vroeger de Armenschool
In Joure waren vroeger twee lagere scholen: de voorname
Burgerschool bij het park Heremastate in de Midstraat en de Armenschool
aan ’t Zand waar mijn moeder ook al naar school ging. Zij woonde
destijds vlakbij deze school in een arbeidershuisje. Vader was kastmaker
en moeder verdiende in de drukke decembermaand wat bij als
bolkoerrinster van de bakker.
In
1843 was een oud Weverijgebouw door de gemeente opgekocht om er een
zogenaamde armenschool van te maken. Deze school werd een jaar later in
gebruik genomen. De school was bedoeld voor kinderen waarvan de ouders
het schoolgeld niet konden opbrengen. Ik heb eens gelezen dat men bij
een salaris van elf gulden of lager daarvoor in aanmerking kwam. Daarmee
was dit toch de school geworden voor de minder gegoede burgerij. In 1928
werd de Armenschool opgeheven en samengevoegd met de Burgerschool. In
1919 waren beide namen trouwens al afgeschaft, hoewel ze nog heel lang
bleven voortleven in het woordgebruik van de Jousters. Dit betekende
overigens wel dat mijn moeder de school als Armenschool niet meer heeft
bezocht want zij is geboren in 1920.
Grappig
is het dat ik later op dezelfde school kwam en dat ik zelfs een van de
meesters trof waarbij mijn moeder ook in de klas heeft gezeten: meester
Bootsma, destijds hoofd der school maar reeds gepensioneerd toen ik bij
hem in de klas zat. Het bleek in die tijd moeilijk om nieuw personeel
aan te trekken, zodat de ‘oude meester’ z’n bordkrijtje maar weer
eens oppakte. Ik had een bijzonder prettig jaar bij hem in de klas, dat
dient gezegd te worden. Dat geldt trouwens voor alle leerkrachten die ik
heb gehad; juf Walda (klas 1), meester Prins en De With (klas 2),
meester Bootsma (klas 3), meester Banga (klas 4), meester Visser (klas
5) en meester Wijbenga (klas 6). Hij was het ook die met zijn adviezen
mij op het spoor van het onderwijs wees. Van hem staat op Facebook een
mooi filmpje, geplaatst bij zijn afscheid als hoofd der school, de
school die inmiddels als Elias Annes Borgerschool bekend stond, een naam
die mijn zus heeft bedacht toen een nieuw gebouw in gebruik werd
genomen. En in dat gebouw heb ik weer heel wat stages met succes
afgerond.
Meester
Wijbenga op Facebook

Armenschool
op 't Zand
Het
schoolplein lag voor de school, grenzend aan het water, zonder stek!
Later kwam het plein achter de school te liggen, wat uiteraard veel
veiliger was. Verplaatsing had ook te maken met het doorgaande verkeer
over ’t Zand dat zich langs het water een weg baande van Torenstraat
naar Molenweg en de Zijl.
|